Hoe doet kunst dat dan?
Kunst vergroot ons voorstellingsvermogen middels de evocatieve kracht van een werk.
Evocatief wil zeggen dat een kunstwerk het vermogen heeft om nieuwe beelden, gevoelens en ervaringen op te roepen. Belangrijk hierbij is de suggestieve kwaliteit van het werk, een kwaliteit waarmee de zichtbare elementen van het beeld een vermoeden geven van nieuwe inzichten en gedachten. In de suggestie zet je iets sterker aan dan wanneer je het voluit zegt.
Esthetische middelen worden hiertoe gebruikt, maar zijn geen doel op zichzelf.
We spreken dus over beeldende kunst als de betekenis van een werk zich niet slechts beperkt tot wat we fysiek zien en rationeel kunnen benoemen, maar wat zich in feite buiten het materiële beeld bevindt. De betekenis van een kunstwerk gaat verder dan zijn uiterlijke verschijningsvorm.
Eigenlijk zijn we bij kunst meer geïnteresseerd in de vragen die het werk oproept dan wat we daadwerkelijk fysiek zien. Deze vragen laten ons nieuwe dingen ontdekken.
In kunst is de betekenis van een werk altijd veranderlijk, altijd in beweging.
Het zichtbare is aanleiding, niet het doel.
Het zichtbare fysieke object dient als een brug naar een niet- zichtbare gedachte, emotie of ervaring.
Zoveel te meer spanning er in die brug zit, des te meer we spreken over kunst.
Bij illustratie, decoratieve en functionele vormgeving daarentegen draait het alleen om het zichtbare. Er is geen ‘brug’. Wat je ziet is wat het is, het gaat alleen om afbeelden, mooier maken of nuttig zijn.
Voorwaarde voor kunst is dan ook dat er als het ware een mentale ruimte ontstaat tussen vorm en betekenis. Een denkbeeldige ruimte tussen wat ik zie en wat ik ervaar.
De kunstenaar creëert deze mentale ruimte en vindt hierin zijn primaire uitdaging.
Dit komt voort uit zijn fascinatie voor de oneindige mogelijkheden waarin hij materiaal en vorm kan manipuleren tot associatieve composities.
Hij creëert een herordening van de realiteit waarin hij zoekt naar beelden die de kwaliteit hebben om meerdere lagen van interpretatie bij de kijker op te roepen.
Hiermee beoogt hij de kijker uit zijn dagelijkse routine van oordelen te halen en aan te zetten tot het loslaten van ingesleten denk- en kijkpatronen. Hij wil het beperkende van onze functionele en schematische manier van waarnemen voelbaar maken. (Als we enkel functioneel en schematisch kijken, leven we ook enkel functioneel en schematisch. We volgen de gedragslijnen zoals de traditionele omgeving ons voordoet en wat van ons verwacht wordt.)
In deze mentale ruimte ontstaat de evocatieve kracht van het werk. Hierbij gaat het om het vermogen inzichten en associaties op te roepen die de kijker zinvolle vragen laat stellen aan zichzelf over zijn eigen waarneming en overtuigingen.
Kunst leert ons kijken naar onszelf en onze positie in de wereld.
Wat wij als werkelijkheid zien, is slechts het resultaat van hoe wij kijken.
Iets is niet wat het is, maar wat wij denken dat het is. Er is geen absolute werkelijkheid.
Ons wereldbeeld is daarom een relatieve visie, bepaald door het toeval van culturele afkomst en ervaringen. ‘De waarheid’ slechts een opvatting van subjectieve aard.